Troost

Denk ik aan God,
dan kreun ik,
peins ik
en mijn geest verdroogt.

Ik heb geen rust.
Ik kan niet spreken.
Ik denk aan wat U deed.
Ik verwonderde mij daarover.

Een wonderlijke gedachte
ontstond
en mijn oog richtte zich
tot U omhoog.

Een troostgedachte
van uitredding
daalde in mijn ziel.